Een vakblad voor advocaten en juristen vroeg mij eens een artikel te schrijven. Ze hadden me uitgenodigd, omdat ik zo helder en toegankelijk kon schrijven. In de auteursinstructies stond vervolgens dat ik eenvoudig taalgebruik diende te bezigen. Dat voelde toch als een contradictio in terminis, om het even wollig te houden. Maar ook juristen, advocaten en rechters die het hebben over ‘klare taal’ blijken het nog verdomd lastig te vinden om niet moeilijker te praten of schrijven dan nodig. Ze gebruiken dienen in plaats van moeten en hebben nogal last van verwelking (welke gebruiken, waar die of dat ook kan).
Net nadat ik me weer over een paar juristen op Instagram had geërgerd kwam er een post over ‘Weg met wollig’ voorbij. “Die zou opgestuurd moeten worden naar alle rechters en advocaten,” schreef ik nog. Ik raakte in gesprek met een van de auteurs van het boek, Huibert-Jan van Roest. Als oud-advocaat vertelt hij uit ervaring over de oorzaken van de wolligheid in de advocatuur.

Advocatentaal
“Veel praten maar niets zeggen”. Die kwaal staat centraal in het boek ‘Weg met wollig!’. Daarin komt ook een overijverige advocate aan bod, die een beetje hulp nodig heeft bij het opstellen van haar pleidooi. Advocaten zijn berucht als het gaat om het produceren van een eindeloze woordenbrij. Maar waarom eigenlijk? In dit artikel zet ik vijf mogelijke oorzaken (of excuses) op een rijtje. Niet gehinderd door theorie. Anders zou dit lijstje ook al snel wollig worden. Het is vooral een lijstje van gedrag dat ik ken uit de praktijk, en waar ook ik mij weleens schuldig aan heb gemaakt.
1. Kopieergedrag
De archiefkasten op een advocatenkantoor barsten bijna uit elkaar van de ervaring die in de loop van de jaren is verzameld. Voor wie een processtuk moet opstellen is het verleidelijk om een voorbeeld uit de kast te pakken. Je hoeft dan niet het wiel opnieuw uit te vinden, en kunt ‘op de schouders van reuzen staan’. Of op die van jezelf in een eerdere procedure natuurlijk. Je kunt alle standaardformuleringen zo overnemen. Handig! Dat heeft wel een keerzijde. Zo’n gekopieerd verhaal is zelden goed gedoseerd, en begint vaak met een droge opsomming van “de feiten”. Het gevolg? Knikkebollende rechters die weer moeten aanhoren wat al lang niet meer ter discussie staat.
2. Dubbel gestikt houdt beter
Op de tegeltjesindustrie na, is er geen beroepsgroep waarin ze zo dol zijn op eeuwenoude wijsheden als de advocatuur. Het wordt van patroon op stagiair doorgegeven: “dubbel gestikt houdt beter”. Oftewel, als je iets op twee manieren zegt is de kans groter dat het stand houdt. Oftewel… nou ja, you get the message. Die ingebakken angst om iets onbenoemd te laten slaat soms door in een voorliefde voor ellenlange opsommingen. Denk maar eens aan een bepaling als “onder de Intellectuele Eigendomsrechten worden mede begrepen alle documenten waaronder tekeningen, bouwtekeningen, modellen, printplaten, afbeeldingen, zowel digitaal als analoog”. Kan dat echt niet korter?
3. Ik moet mijn hoge uurtarief waarmaken.
Ik heb het weleens een advocaat horen beweren. Dat hij extra moeilijke woorden gebruikte om indruk te maken op zijn cliënt. Die betaalde niet voor niets 250 euro per uur. En dan ook nog ‘kantoorkosten’. Zo’n filosofie is volgens mij niet lang houdbaar. Een brief vol vaktermen en potjeslatijn maakt in het begin misschien nog wel indruk. Maar er komt een moment dat die zelfde klant erachter komt dat al die prachtige volzinnen onbegrijpelijk zijn voor de andere partij. Of erger, voor de rechter. En dus niet leiden tot het gewenste resultaat. Dan zal die goede indruk al snel omslaan in “begrijpt mijn advocaat het eigenlijk zelf wel?”.
Bekend strafrechtadvocate Inez Weski gebruikt in haar pleidooien zoveel ‘wartaal’, zoals ze het zelf noemt, dat rechters dat zelfs benoemen in vonnissen: “Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn, ook door het zeer wijdlopige en grammaticaal niet kloppende taalgebruik, niet eenvoudig te onderscheiden.”
4. Het komt door de wet!
Wie als advocaat wat voor elkaar wil krijgen moet zich baseren op de wet. En de verzameling wetteksten groeit als kool. Dat is niet zo gek. Een nieuwe wet is vaak een compromis tussen de mening van minstens drie politieke partijen. Het liefst zijn de ondernemersvereniging en de vakbonden ook nog akkoord. Hop, nog een uitzonderingetje erin dan maar. Voor je het weet heb je weer een boekenkast vol. Dat proces is al honderden jaren aan de gang. De advocaat moet zich baseren op die enorme lappendeken van oude en nieuwe teksten. Niet gek dat er weleens een draak (of een schaap) van een zin insluipt.
5. Soms is wolligheid een redmiddel
Laten we wel wezen. Niet elke zaak is goudgerand. Soms is het verhaal van de klant dunnetjes. Of gewoon heel vaag. Of de klant is niet helemaal eerlijk over hoe het zit. Dan heeft een wollig verhaal misschien wel meer kans dan een haarscherp verhaal. Met een beetje mazzel word je de gang op gestuurd en sleep je er een schikking uit. En dat allemaal dankzij je wollige verhaal.
Wolligheid heeft dus vaak een begrijpelijke oorzaak. Het is alleen bijna nooit de oplossing.
Win een wollig boek
Huibert-Jan van Roest is oud-advocaat en mede-auteur van Weg met Wollig. Het boek verschijnt 23 oktober bij uitgeverij Haystack. Ik mag 3 exemplaren weggeven.
Heb jij ook zo’n hekel aan wollige verhalen? Word je moe van het holle geblaat van je collega’s? Dan is het tijd om een schaapje te scheren.
Winnen doe je niet bij de postcodeloterij, maar wel bij mij. Op een van mijn socials: LinkedIn, Twitter of Instagram. Zie de posts daar voor de voorwaarden. Op 26 oktober 2020 trek ik de winnaars. Deze zal ik persoonlijk berichten.